De waternimf van de Trave


 
Ernst Deecke: Lübische Geschichten und Sagen. Carl Boldemann, Lübeck 1852, Seite 371. Digitale Volltext-Ausgabe bei Wikisource, URL: https://de.wikisource.org/w/index.php?title=Seite:Luebische_Geschichten_und_Sagen.djvu/377&oldid=3349100 (Version vom 1.8.2018)
Het voorgelezen verhaal vanuit het Duits vertaald door Jaap Ruiter, 28-11-2019

Het is niet helemaal duidelijk om welke Gerard Reuter het gaat.



Klik op foto voor groter formaat
Het werd al schemerig toen tegelbrander Geert Reuter zich in het jaar 1630 op weg begaf naar Moisling, een klein dorp buiten Lübeck, waar hij de nacht wou doorbrengen. Bij  de stadspoort gekomen gaf de poortwachter hem ongeduldig te verstaan dat hij zich moest haasten als hij nog voor het invallen van de avond de stad wou verlaten en nauwelijks was Geert de poort door gewandeld of hij hoorde hoe de poort met veel gerammel gesloten werd. Nu konden de burgers achter de beschermende dikke muren en de onoverwinnelijke torens rustig gaan slapen.
Geert Reuter ging monter op stap, de avond was aangenaam, aan de hemel stond een bleke maansikkel en hier en daar twinkelden de eerste sterren.
Zo kwam hij aan de oever van de Trave en toen hij zijn blik over het door het vale maanlicht beschenen water liet gaan meende hij een vrouwelijke naakte gestalte waar te nemen die met de golven van de rivier op en neer bewoog. Eerst dacht hij dat het maanlicht op het water hem parten speelde;  hij wreef in zijn ogen en schudde met zijn hoofd om zijn eigen domheid maar toen hij nog eens over de Trave keek zag hij de vrouwelijke gestalte opnieuw. Ze leek moeiteloos door het water te glijden en het lange, glinsterende haar, met hier en daar schelpen, golfde als wier over het wateroppervlak. Plotseling hief de vrouw haar dunne blauwige witte armen in de lucht en riep klagend over het loodgrijze water “wee, wee, het uur is daar maar de mens is niet gekomen...”. Daarbij gleden haar zeldzaam lichtende groene ogen, die als dwaallichten in haar bleke gezicht vlakkerden,  over de nachtelijke rivier.
“Heer, bewaar me, de waternimf van de Trave” fluisterde Geert geschrokken nadat hij de zwemhuid tussen de vingers van de vrouw en in een kort moment de glanzende schubben van een vissenstaart gewaar werd. Betoverd keek hij naar de met de golven meedeinende gestalte en plotseling voelde hij hoe hij overmand werd door een smachtend verlangen om zich in de golven te storten, recht in de witte armen van deze vreemde vrouw. Maar Geert Reuter was een bedachtzame en verstandige man en zo rukte hij zijn ogen los van de akelige verschijning en dwong zichzelf om alleen naar het zanderige pad voor zich uit te kijken, dat hem naar het veilige Moisling zou voeren. Snel maakte hij dat hij weg kwam en waagde  geen enkele blik terug te werpen, hoewel de verlangende roep van de klagende vrouw hem achtervolgde.
Geert had nog geen honderd meter verder gehaast toen hij in het bleke maanlicht uit de richting van Moisling een mannelijke gestalte op hem af zag komen rennen. Geert bleef staan en wachtte tot ze bij elkaar waren. Toen de ander bij hem gekomen was greep hij zijn arm en hield hem vast. Verbaasd stelde hij vast dat hij een jongeling, nog nauwelijks ouder dan een knaap, voor zich had. “Blijf staan mijn zoon, waar wil je heen?”  De jongen probeerde uit Geerts greep te komen: “laat me los, ik moet weg. Ik moet in het water, zwemmen!”. Er was plotseling een frisse koele wind opgestoken en de knaap wees op het opgewoelde water van de Trave waar zich in de verte steeds weer de witte armen verhieven. “Daar! Daar moet ik heen!  Kijk dan, de watervrouw,  ze wenkt me!”. De jongeling probeerde opnieuw weg te komen maar Geert hield hem in een ijzeren greep. Onder het ruwe hemd voelde hij de nog kinderlijk dunne bovenarmen van de jongeling. “Blijf hier. Je mag niet naar het water gaan! Geloof me, dat zou je dood worden!”. “Nee, nee, laat me gaan. Ze roept me. Hoor dan, ze  roept me. Ik moet in het water. Ik moet!”. En werkelijk, in de verte klonk steeds weer de roep van de watervrouw over de alsmaar stormachtiger wordende wind en de steeds hoger wordende deining: “wee, wee, het uur is daar, maar de mens is niet gekomen... komen.. KOM!”.
Opnieuw wou de jongen zich losrukken maar Geert hield hem vast en praatte met kalmerende woorden op hem in: “bij God,  zoon, luister! Nooit mag je deze roep volgen!”.
Uiteindelijk leken de jongen zijn krachten te verlaten en hij probeerde zich niet meer te bevrijden. Hij keek weliswaar nog steeds zoekend over het donkere water van de Trave, over de golven die intussen nog hoger waren geworden en gretig aan de oever likten. Maar zijn blik was nu rustiger; de vertwijfelde, bijna waanzinnige hunkering waardoor hij  eerder was gedreven,  was eruit verdwenen. Heer Geert legde zijn armen om de schouders en leidde de jongeling weg van de zwarte stroom. “Kom maar, jongen, het is laat geworden. Laten we samen naar het veilige dorp gaan. Dat was zeker de waternimf van de Trave die je in het verderf wou storten en in een zekere dood wou lokken.”
Met zachte dwang voerde hij de jongeling weer op de weg terug naar Moisling, van waaruit hij gekomen was. En het klagende roepen van de watervrouw werd steeds zachter en zachter totdat het helemaal verstomde. Ook de woelingen van de Trave waren weer gladgestreken en je hoorde alleen nog het stille geklots van de golven.
Zwijgzaam liepen de beide mannen op het veilige dorp af, elk in zijn eigen gedachten verzonken. De tegelbrander had nog steeds zijn arm om de benige schouders van de jongeling gelegd wiens kleine lichaam zo nu en dan overvallen werd door een siddering.
Toen ze eindelijk in het dorp Moisling aangekomen waren bracht Geert Reuter de nog wat verwarde knaap thuis naar zijn bezorgde ouders die pas kort tevoren de verdwijning van hun jongste zoon hadden bemerkt. Ze konden Geert niet genoeg danken dat hij hun zoon gered had van een zekere, verschrikkelijke verdrinkingsdood, maar de roep van de waternimf van de Trave lokte in de loop van de jaren, zoals vele geloofwaardige Lubecker burger verzekerden, nog menig jongeling in haar natte donkere dodelijke rijk.

Naschrift. 
In de Duitse samenvatting wordt de plek waar bovenstaande gebeurtenis zich afspeelt, aangeduid als  "de Hohenstege".
Deze vond ik op de kaart terug als Hohenstiege en dit is inderdaad een straat die vanaf de hoge oever naar de Trave loopt. Tot mijn verbijstering vond ik bij het zoeken naar foto's dit bericht:


Klik op foto voor groter formaat
Grote zoekaktie in Lübeck-Moisling, 3 juni 2019 Op zondag werd in Lübeck-Moisling onderaan de straat Hohenstiege een mannelijk stoffelijk overschot uit de Trave geborgen, aldus een gemeenschappelijke persverklaring van de politie en het openbaar ministerie.

Daar krijg je toch kippenvel van...




Opmerkingen? Foutje gevonden?   Opmerkingen?
Meld het via het reactieformulier!