Ik Elbertus Kuper van wegens het volk schout van Steenwijk Steenwijkerwoldt Scherwolde cum annexis, doe uw Wijcher Alberts Ruiter bij desen mijnen gezegelden weethe insinueren kon? dat p[rocurator] C. F. Kaempff, sig qualificerende als erkende bediende van de erfgenamen van wijlen Hendrick Wijchers op den 26 oktober 1795 heeft versogt om aaneigeninge aan die vaste goederen van u Wijcher Alberts Ruijter en desselfs ehevrouw ten fine als bij de acte van pandringe is vermeld.
Versoekende dat hier van per whete de insinuatie aan uw bepanderde mogte worden gedaan met inthimatie om dese zaak als nog binnen de ses weken af te doen zoo en als na landregte.


Stellende zulcks ad decretum cum expensis, zoo als zulks met en eerderen in de acte van aaneigeninge breeder is te ??, waar ter ??
zig zoo verre nodig refereert. Alle het welke door mij ambtshalven niet kunnende worden verweigert, zoo is het, dat ik schout opgemeldt bij desen mijnen geregelden weete uw daar van de nodige kennis als versogt is geve, met inthimatie, dat t zij gij de selve aaneigeninge al[s]nog binnen ses weken met geldt of regt afdoedt, dan niet, ik op verder aanhouden zal doen en laten wedervaren wat regtens is.
Wordende de pander van de Steenwijker karspelen gelost desen met het extract der gemelde aaneigeninge aan uw te insinueren en de dubbelde daar van te overhandigen en ten allen overvloede een extract aan deze borger ter hand te stellen tot deselve naricht [=waarschuwing, JR] en dinne? daar van te relateren in forma [=zoals het hoort, JR].
Des te oirconde heb ik schout voorn[oemt] desen daar van afgegeven
Getekend en met mijn gewoon gerigts zegul gemunieert [=voorzien, JR]


Actum Steenwijk den 30 october 1795
Elbertus Kuper
Schout

Reelatere ik ondergeschreeven de inhoudt dezes te hebben geinsinuweert zoo als hier in staat vermelt aan Wijger Alberts Ruiter met overgaaf van dubbelen en een exstrakt aan de borgen.

Actum Muggebeet
Den 2 november 1795
U. J. van de Bult
pander