Statius von Düren
betreft: Gerhard Reuter
Dit artikel is afkomstig uit jaarboek 1887 van de 'Vereins für Lübeckische Geschichte und Altertumskunde' en werd geschreven door Dr. W. Brehmer. Ik heb de tekst uit het Duits vertaald, en zoveel mogelijk de opbouw in stand gehouden. Maar hier en daar moest ik toch de soms ellenlange zinnen inkorten. Ook heb ik op enkele plaatsen mijn opmerkingen toegevoegd als [opmerking, JR]
In band 5 van de jaarboeken van de Vereniging voor Mecklenburgse Geschiedenis (Mecklenburgische Geschichte und Alterthümer) schrijft Lisch [Georg Lisch was uitgever/hoofdredacteur van deze jaarboeken, JR] over de geschiedenis van de vorstelijke residentiesloten in Wismar, Schwerin en Gadebusch.
¹) Hoewel in het midden van de zestiende eeuw personen meestal slechts bij hun voornaam werden aangeduid, bezaten ze destijds toch allemaal over een geslachtsnaam.Statius is dus de voornaam en Von Düren de achternaam van de meester. De laaste naam betekent dus niet, zoals Lisch schijnt te hebben aangenomen, dat Statius uit Düren afkomstig was. [Maar hoogstwaar-schijnlijk was zijn familie dat zeker wel! JR].
Hij meldt hierin dat hertog Johann Albrecht een steenbrander Statius von Düren ¹) uit de Niederrhein in dienst genomen heeft, en door hem in de jaren 1552-1565 op een in Mecklenburg gelegen steenbakkerij de klei-versieringen heeft laten vormen en bakken die aan de buitenkant van de kastelen aangebracht zouden worden. Tevens wijst Lisch erop dat de meester na voltooiing van de werkzaamheden in Lübeck is gaan wonen en van daar uit nog meerdere werkzaamheden voor de hertog uitgevoerd heeft.In band 10 van hetzelfde tijdschrift komt Lisch nogmaals op dit onderwerp terug als hij opmerkt dat de bij de bouw van het slot te Wismar betrokken meestermetselaar Gabriel von Aken tegen het eind van 1555 naar Lübeck vertrokken was en hierheen had Statius von Düren hem rond 1557 gevolgd; in hun nieuwe woonoord hadden de beide mannen zich verenigd in een gemeenschappelijk werkverband en hadden de huizen gebouwd aan de Wahmstraße nr 33, 35, 37, 39 waaraan gelijksoortige ornamenten van gebakken klei als aan de kastelen van Wismar en Schwerin aangebracht waren.
In afwijking hiermee heeft Arndt het vermoeden geuit, dat de steenbakkerij van Statius von Düren waarin de klei-ornamenten voor de kasteelbouw in Wismar gebakken waren, niet in Mecklenburg, maar in Lübeck gelegen moet hebben, en dat de vervaardigde stenen van hier uit per schip naar Wismar gebracht moeten zijn.²)
²) Die Ziegelei des Statius von Düren in Lübeck (Zeitschr. der Ges. f. Schlesw.Holst. Lauenb. Gesch., Jahrg. 1881; herhaald in de Lüb. Blättern 1882, S. 483).
Hij beroept zich hierbij op de vondst van kleine gevormde tegels die bij het bakken in de oven mislukt waren, en dat hiertussen ook brokstukken van zulke vormen zaten, die bij het vorstelijke hof in Wismar waren gebruikt maar die men niet ziet aan Lübeckse gebouwen. Hierbij heeft hij er geen rekening mee gehouden dat Lisch schijnbaar op basis van hem beschikbare rekeningen heeft opgevoerd dat Düren in 1552 in zijn steenbakkerij 7 gezellen en 7 arbeiders aan het werk had, en dat hertog Johann Albrecht in een brief van 18 september 1554 (afgedrukt in hetzelfde tijdschrift, band 18, blz. 113) zijn kanselier Andreas Mytius opdracht gaf, om Statius, die wat traag was, aan te sporen om de te bakken stenen in de oven de schuiven.
Hierdoor kan er niet aan getwijfeld worden, dat Düren, toen hij zijn werkzaamheden voor hertog Johann Albrecht uitvoerde, zich in Mecklenburg moet hebben opgehouden en dat er een plaatselijk steenbakkerij geweest moet zijn. Hieruit lijkt de slotconclusie te zijn dat de in de Hansastraße gevonden gevormde tegels door Düren na zijn verhuizing uit Mecklenburg vervaardigd zijn, en dat dat gebeurd moet zijn voor het door Lisch aangegeven jaartal 1557, omdat een van de stenen voorzien is van het jaartal 1556.
In werkelijkheid is het anders gegaan.
Toen Düren van hertog Johann Albrecht de opdracht kreeg om gevormde stenen te bakken, vertoefde hij niet in de Niederrhein, maar woonde toentertijd al in Lübeck.
Hier is hij een zakelijke overeenkomst met pottenbakker Gerhard Ruter [in de Duitse tekst staat Töpfer. Pottenbakker was Gerhard Ruter zeker niet. Hij was in dit compagnonschap vooral de geldschieter, JR] aangegaan en zij hebben samen voor een bouwwerk in de stad Lübeck al in 1551 alle vormen vervaardigd, die later bij de bouw van de Mecklenburgse kastelen gebruikt werden.
Tijdens de afwezigheid van Düren heeft Ruter de zaak alleen bestierd, zonder dat hierdoor de zakelijke overeenkomst tussen hun beiden beeindigd schijnt te zijn; zodat Düren na zijn terugkeer uit Mecklenburg weer als actieve compagnon aan het werk ging. Dat er een dergelijke verhouding tussen de beide meesters bestond, komt naar voren uit informatie die in een in het staatsarchief bewaarde rekening betreffende de bouw van de middelste Mühlentor, die in de jaren 1550-1553 opgericht is, te vinden is.
Daarin lezen we:
Gerth Ruter und Statius von Düren vor 71O stück gebrandes stens an bilder unnd femeß thom gevell und for krentzen umme beide dwingers 194 fl. 11 s.
Opmerkelijk hierbij is, dat terwijl in de rekening van alle andere bij de bouw betrokken meesters zij hoofdelijk worden uitbetaald, maar Gerard Ruter en Statius von Düren samen zijn opgevoerd, waaruit valt op te maken dat de betalingen aan beiden gemeenschappelijk is gedaan. Op een tussen hun bestaande zakelijke verbinding duidt ook het feit dat een steenbakkerij of pottebakkerij alleen op eigen grond en bodem gevestigd mocht zijn, Statius von Düren vinden we niet als eigenaar van een grondstuk in de stadsboeken terug.
Van de binnenste Mühlentor [Brehmer bedoelt hier de buitenste Mühlentor, JR] is op de grote houtsnede van Lübeck een nauwkeurige afbeelding bewaard gebleven. Hieruit is op te maken dat elk van de beide ronde torens die tegen het middengedeelte geplaatst waren, met twee friezen uit gebakken kleiplaten versierd was, en dat op deze gelijksoortige hoofden als op de Mecklenburgse kastelen aangebracht waren.
Dat Statius von Düren, nadat hij uit Mecklenburg naar Lübeck was teruggekeerd, zich in de laatste stad nog voor langere tijd heeft opgehouden, daar had hij zijn tegelhandel>Voor zijn werk ging hij ook op reis, want ook in het buitenland zocht hij naar afzetmogelijkheden zoals valt op te maken uit een notitie, die de burgemeester van Stralsund Nikolaus Gentzkow in het door hem bijgehouden dagboek heeft geschreven.
We schrijven 17 mei 1560:
Ick handelde mit Statio van Lubeck umb einen bildeden schostein [haardplaat? JR]
in myne nie kemnade [een kemenade is verwarmd vertrek met eigen schoorsteen, JR];
den lavede he mi (to) 2 1/2 daler,
dar leth ickn van der badenbrugge up to hues halen.
De door Lisch geuite bewering, dat er een zakelijke verbinding tussen Statius von Düren en de meestermetselaar Gabriel von Aken bestaan heeft, en dat de na een brand rond 1560 in de Wahmstraße gebouwde huizen door hun beiden gezamelijk zijn verwezenlijkt, kan niet bewezen worden met oorkondes. De platen van gebakken klei die aan elk huis zijn aangebracht zijn zonder twijfel uit de steenbakkerij van Von Düren en Ruter, de gebouwen zelf kunnen echter zeer wel ook door een van de andere L&uum;'beckse meestermetselaars uitgevoerd zijn.
Naschrift. Bij het doorkijken van de overlijdensregisters van de St.Petrikerk heeft de heer Dr. Theodor Hach de navolgende, in de vijfde week na Pasen 1566 aangebrachte aantekening gevonden. „Item noch vor eyn kyndersarck deme byldenberner up der bavensten pepermolen Statzius."
Omdat de bovenste Pepermolen gelegen heeft in de buurt waar later het herenhuis van het "Gehöftes Nebenhof" gebouwd werd, en dat Arndt hier de door hem beschreven gevormde stenen gevonden heeft, staat wel vast, dat deze in een steenbakkerij van Statius is vervaardigd.
Wanneer Statius gestorven is, heeft men tot dusverre niet kunnen vaststellen.
Dr. W. Brehmer
Foutje gevonden? Opmerkingen? Meld het via het reactieformulier! |