Van turfmakers en vechtjassen
De autochtone bevolking van de Ouster Trijegeaen was over het algemeen niet
bijzonder ingenomen met de Overijsselse import. Men kon elkaar maar moeilijk
verstaan en de turfmakers leefden in een heel andere wereld dan wat men hier
gewend was. De volksaard was ook anders en zich aanpassen konden de gezeten
Friezen maar moeilijk.
Vooral de oudere turfmakers, waarvan velen analfabeet waren, werden niet voor
vol aangezien en bij de jongeren was het al niet veel anders. Ik heb vrij veel
turfmakers gekend die een briefje met hun naam erop bij zich in de beurs hadden.
Als ze bij gelegenheid hun naam moesten schrijven, dan kwam de beurs te
voorschijn, het briefje werd eruit gehaald en naast het papier gelegd dat ze
moesten tekenen. En dan werd de naam zo goed mogelijk nageschreven.
Rekenen konden de meesten wel. Geen grote getallen maar wel zoveel dat ze zich zelf konden redden. Tot 100 tellen konden ze allemaal wel, maar optellen en aftrekken was al een stuk lastiger. Daar konden de veenbazen soms wat mee beleven, dan was het hun niet aan het verstand te krijgen. Omdat de meeste turfmakers niet konden lezen en schrijven wisten ze niet veel van de dingen buiten hun eigen beperkte wereldje. Ze zaten bijna het hele jaar van 's ochtens vroeg tot 's avonds laat in de turf. In de winter, als het ijs sterk genoeg was, werd de familie wel eens opgezocht. Dat was alles.
Met de boerenbevolking konden ze het verhaal niet goed gaande houden. De turfmakers hadden het alleen maar over turf en over de natte jaren die hun zwaar op de maag lagen. Dit was overigens wederzijds. De turfmakers zeiden van de boeren : 'de boeren hemmen aanders gien proat as over koenen, hui en dong'. Het waren twee gescheiden werelden die maar langzaam naar elkaar toe groeiden. Vanwege hun beperkte inzicht in andere zaken dan turf en omdat ze geen of heel weinig onderwijs hadden genoten, werden ze door menigeen voor onnozel en minderwaardig versleten. Geringschattend keek de oorspronkelijke bevolking op de 'turftrappers' en 'turfmakerinnen' neer. De boerenbevolking maakte er in het begin zelfs bezwaar tegen dat de turfmakers op 'hun' begraafplaats begraven werden!
De turfmakers uit de Ouwer hadden tot in de wijde omtrek een slechte naam, en daar hadden ze ook zelf schuld aan. Het drankmisbruik was hier in de jaren tot 1900 vrij omvangrijk; vooral zondagsavonds in de herberg of in de stille kroeg waarvan er hier veel waren. En het draaide uiteindelijk altijd op vechten en snijden (messengevechten) uit, vooral als er niet-turfmakers in het gezelschap waren. Ik heb ze gekend die hadden twee kleuren haar op het hoofd. Waar ze eens een snee op het hoofd hadden gehad was het haar wit geworden. Ook al waren het misschien maar een paar die meteen met het mes klaarstonden, in de omgeving werden de verhalen vaak aangedikt en het gevolg was dat de Ouwer een slechte naam had. Door de weeks was het turfvolk goedmoedig van aard. Het was vooral de drank die deze toestanden veroorzaakte.
Vechtjassen
Als je als jongeman van buiten het dorp zondagsavonds een meid uit het dorp bezocht dan liep je flinke risico's. Als zo'n jongen bij zijn vriendin vertrok dan wachtte een ploeg turfmakersjongens hem al op. En de ontvangst loog er niet om! Dan werd hij allereerst in elkaar geslagen, soms met een grote knuppel. Vervolgens bonden ze een lange lijn om zijn schouders; aan elke kant van de vaart een stuk of wat van die knapen en dan trokken ze hem een keer of wat door de vaart heen en weer. Als besluit kreeg hij dan nóg eens klappen en een paar rake schoppen voor onderweg. Zo kon hij zien dat hij weer thuis kwam... De meesten kwamen dan ook geen tweede keer - de overmacht was te groot.
Er is mij één geval bekend dat ze hem lieten lopen. Een boerenknecht
van flink postuur waagde het erop. Hij had de meid op de Jouster markt
getroffen, en zij had hem al gewaarschuwd dat een bezoek aan haar een hachelijke
onderneming zou worden, maar hij liet zich niet afschrikken. Meteen de eerste
avond trof hij gelijk een man of tien, maar ze zeiden hem goedenavond en liepen
door. Toen ze een paar stappen voorbij waren zei eentje van hun : 'woar sol
die fent henne sullen?'. Een andere herkende hem van de Jouster markt en
wist wel waarheen. 'Dan mot ie doalik maar deur de foart, wij sullen een
lynde kriegen'. De anderen bleven op de weg staan terwijl iemand naar huis
liep en daar een lijn uit de schuur haalde. De knecht had gehoord wat ze tegen
elkaar gezegd hadden maar was gewoon doorgelopen. De ploeg kwam hem achterna en
toen ze wat dichterbij gekomen waren liep eentje van hun vooruit. Dat was de
taktiek : eentje maakte ruzie en dan kwamen de anderen om d'r bovenop te
springen. De knecht keek over zijn schouder en zag onze vriend komen. Toen die
naast hem kwam pakte de knecht hem beet en donderde hem op de kop in de vaart. 'Kier
het hum al in de foart 'egooit' zeiden de mannen tegen elkaar. Een van hun
draafde vooruit om het goed te kunnen zien, maar ging meteen achter de eerste
aan ook de vaart in. Terwijl de beide mannen bij de wal opklauterden kwamen ook
de mannen bij de plek. Kier, niet een van de makkelijksten, werd razend, maar
onze knecht gaf hem meteen zo'n oplawaai dat hij over de weg zeilde. Nu sprongen
een paar anderen op de knecht af, maar kregen ook een paar rake klappen. Voor
alle zekerheid had de knecht een korte, stevige eiken knuppel bij zich gestoken
en ging daarmee de mannen te lijf. Daar hadden ze niet van terug en ze smeerden
hem allemaal. Wie de knuppel gevoeld had, vroeg niet om meer. De knecht riep hen
achterna dat hij ze op de terugweg van zijn meisje weer verwachtte, maar ze
hebben nooit meer een vinger naar hem uitgestoken.
Toen dit verhaal bekend werd waren er meer die er meteen op in sloegen. Er is er
zelfs eentje geweest die van een turfmaker de armen stukgeslagen heeft. De
turfmakers kregen in de gaten dat niet iedereen zich zo maar door de vaart liet
trekken en zo stopte het molesteren binnen korte tijd.
De turfmakersjongens waren niet echt populair bij de turfmakersmeisjes. Dit
hadden de jongens wel door, en dat was ook een van de redenen om dat
schrikbewind er op na te houden. Zonder concurrentie van boerenknechten uit
andere dorpen moesten de meisjes wel één van hun kiezen. Er waren genoeg
vrouwen die wel eens wat anders wilden om verschillende redenen. Ze meenden ook,
dat een huwelijk met een boerenknecht een hogere maatschappelijke positie
opleverde. Anderen zagen het zwerk al drijven als ze zich met een turfmaker
inlieten. Dan stond hun hetzelfde te wachten als hun moeder. Van 's ochtends
vroeg tot 's avonds laat bezig in de turf, net zolang er turf op het land stond.
Bij nacht en ontij ook nog de huishoudelijke taken doen en in de regel een huis
vol met kinderen en dan nog grote armoede op de koop toe!
Na 1900 kregen de meeste vrouwen het wel wat beter. De tijden veranderden en de
mannen wilden niet langer dat hun vrouw in de turf meehielp, tenzij bij hoge
uitzondering.
Aan hun slavenleven kwam toen een einde.
Foutje gevonden? Opmerkingen? Meld het via het reactieformulier! |
vorige | volgende |
Uit : De Ouster Trijegeaen - Skiednis Fan In Part Fan Doanjewerstal
door Roel Piters de Jong (1982, Leeuwarden). Mijn vertaling. JR
Vanaf 1750 trokken veel turfmakers en veenarbeiders vanuit de Kop van Overijssel
naar de veengebieden in Friesland. In het gebied waar dit verhaal zich afspeelt
kwamen ze zo'n 100 jaar later, meestal vanuit andere veengebieden in Friesland
waar de vervening op dat moment al aan het verlopen was.