.. en de ons zeer bekende Jacobus Ydes ..


Dat Jacobus Engelsma nog eens in het Heidenschap terecht zou komen, wie had gedacht? Hij zelf in ieder geval niet. Goed, soms moet men het geluk elders zoeken. Zeker als het een aantal familieleden is gelukt je van de boerderij te krijgen. Gelukkig had Jacobus een dikke buidel geld, en wie geld heeft doet wonderen.
In het leven van Jacobus Ydes Engelsma (1785-1855) zouden meer wonderbaarlijke dingen gebeuren. Neem het geval van de curieuze verhuizing van Oosterend naar het Heidenschap. Het verhaal zou van generatie op generatie door de Engelsma's in leven worden gehouden.

Lang voordat de verhuizing naar het Heidenschap zich voltrok, hadden zich al opmerkelijke taferelen afgespeeld. Zo bond Jacobus op een schaatsdag met sierlijk winterweer de schaatsen onder en ontmoette zijn grote liefde; beter gezegd zijn eerste grote liefde. Het was in de winter van Napoleon, die van 1813. De boerenzoon was onderweg van de ouderlijke boerderij, in het buurtschap Poppenhuizen, onder Oldeboorn, naar een oom te Dijken, bij Langweer. Hoe kon je sneller en gerieflijker je niet onbemiddelde oom bezoeken dan over het ijs? Jacobus wilde zijn omke gewoon eens aangenaam met een onverwacht bezoekje verrassen. Wie weet kon hij op den duur boer worden op zijn mooie bedrijf...

Halverwege de reis voltrok zich een romance: op het Snekermeer, vlak voor de Siebesloot. Daar haalde hij een fraai schaatsend meisje in.
'Heeft u er bezwaar tegen dat ik een stukje met u meeschaats?'
'Helemaal niet.' De jongedame was mooi en toeschietelijk.
'Jacobus Ydes,' stelde hij zich voor. De schaatsridder was klaarblijkelijk nog niet gewend aan het noemen van zijn achternaam.
'Geesje Wiegers Ruiter,' antwoordde ze.
Haar klinkende achternaam, haar stem, haar ferme schaatsslag op het harde ijs; alles klonk Jacobus als muziek in de oren.
'Mocht mijn achternaam u niet geheel onbekend voorkomen: ik ben de dochter van de vetweider van Nieuweschouw, onder Akkrum.'
Bliksems, dacht Jacobus, ik ben een boerenzoon met een boerenachternaam: 'Ik mag me sinds de nieuwe inschrijving Engelsma noemen.'
'Doorschaatsen!' lachte ze, 'dan zien we wel waar het circus eindigt.'
Ze zwierden als een twee-eenheid verder, in een en dezelfde schaatsslag. Het paste. En dat werd zo langzamerhand eens tijd ook, Jacobus liep tegen de dertig, had vaak genoeg een meid de kop op hol gebracht, maar echt toehappen was er bij hem niet bij. Tja, hij was wat bazig, hij was een Engelsma. En nu trof hij Geesje, en het was alsof ze voor elkaar waren geboren.

Samen met Geesje in de rietkraag was het zeer behaaglijk. Dat riet in de winter zo'n beschutting kan geven. En dat de winterzon in de luwte zoveel warmte kon geven. Van de Siebesloot naar de Goëngarijpster Poelen, die voorzien waren van nog dichtere rietkragen.
Zouden Jacobus en Geesje daar die dag zijn ontdooid? Zou daar het voorjaar heftig zijn uitgebroken? Het zou niet de eerste keer, en ook niet de laatste keer zijn dat zoiets op Fries ijs gebeurde. Kreeg het een nasleep, dan werd gezegd: 'Bij de jongelui is tijdens het schaatsen het hakleer gebroken.' Het paartje lag in februari meteen mooi bij elkaar in de slag en op 1 november van hetzelfde jaar lag de veenbaasdochter in de kraam.
In maart viel de dooi in. Daarmee verdween het unieke wegennet en raakten de ijsverkeringen uit. Zo ook die van Geesje, maar toen de dochter van de boer met vleeskoeien dan met een buik vol armpjes en beentjes haar misslag moest opbiechten, wist een woedende vader Wieger Ruiter schaatsridder Jacobus Engelsma wel te vinden: de ouderlijke boerderij in Poppenhuizen, onder Oldeboorn.

Er kan niet gezegd worden dat Jacobus een boef was, maar leep was hij wel. Toen zijn geliefde omke te Dijken, bij Langweer, met waterzucht moest liggen, was Jacobus er als de kippen bij om hem met raad en daad bij te staan.
'Nu je erover begint jongen,' klonk het op een goede dag vanuit de bedstede, 'jij en Geesje moeten hier maar boer en boerin worden.'
En zo werd hij pachter van de grote kop-hals-rompboerderij onder Langweer voordat de medegegadigden in de familie het doorhadden. Waarom was er geen overleg met hen gepleegd? Waarom hoefden Jacobus en Geesje niet de volle pacht te betalen? De boerderij was niet alleen van omke, een deel van de pacht diende te worden doorbetaald aan enkele mede-eigenaren. Ruzie in de familie.

Een paar neven en nichten werden zo jaloers als een kater met huisarrest in maart. Er was ook altijd wat met die Jacobus.
Toen op een zomerse ochtend tijdens het melken vader Yde Engelsma dood van zijn melkersstoeltje gleed en kort daarna moeder Ynskje overleed aan 'herfstkoorts' (waarschijnlijk malaria), liep het in de familie uit op een juridische touwtrekkerij. Inzet: de verdeling van de erfenis tussen broers, zusters, zwagers, schoonzusters en een halfbroer.
Intussen hadden Jacobus en Geesje in Langweer het geluk aan hun zijde; ze kregen een opvolger: Yde Jacobuszoon. Ongeveer tegelijkertijd strekte omke voorgoed zijn benen. Er stond een dag van verdeling op het programma, en daarbij bleek dat de oude man zijn geliefde neef en nieuwe boer al heel wat geld en goederen had toegeschoven.

'Dat kan zomaar niet, er had eerlijk verdeeld moeten worden.'
'Dat kan nu nog wel,' vond er een.
'Inderdaad, ik wil niet wachten tot er weer eens iemand dood gaat.'
'Hoe staat het precies beschreven, wordt mijn naam wel genoemd?'
'Jij? Jij bent van de kouwe kant!'

Een van de familieleden aan de koude kant was de boer en dagboekschrijver Lieuwe Jans de Jong, uit het buurtschap Poppenhuizen. De Jong had een paar jaar theologie gestudeerd en voerde nu de pen als sterkste wapen. Hij noteerde dat er op maandag 2 februari 1829 na veel geruzie een 'derde inventarisatie' werd gehouden. In Langweer. Jacobus kende uiteraard de voordelen van een thuiswedstrijd.
De erfgenamen en mededingers kwamen op de schaats uit het lage Mid-Friesland, hadden op weg naar Langweer de oostenwind in de rug. De Jong schreef over die dag: een heldere, stille en schone dag. Het ijs met duizenden van rijders bezet, kortom geen plek ijs of men zag gewemel.
Maar zo'n schone dag werd het niet. Want voor al de aanwezigen is het zeker onvergeetbaar, nu duizenden waren uit de boedel vervreemd door Jacobus Ydes Engelsma, en nog deed hij plegtig, schoon wat onbeschaamd, den eed, geen geld noch goed, den overledene hebbende toebehoord, onder zich te hebben en alles zuiver te hebben bestuurd. Maar de tijd die alles ontdekt zal ook hier de waarheid doen zegepralen, 't welk wij allen wenschen. 't Zij zo (Remarque).

Jacobus en Geesje boerden fleurig verder. Pas op 4 augustus 1830 ging het erom spannen; de familie was opnieuw bijeengekomen. Deze keer niet te Langweer, maar bij de notaris in Joure. Ditmaal kwamen ze per rijtuig, per schip en te voet. In elk geval troffen ze prachtig zomerweer; het was na een periode met eenige zeer broeische, zeer hoozige en kritieke dagen.
Die avond laat schreef Lieuwe Jans in zijn dagboek: Na verscheidene vruchteloze bijeenkomsten van wege de erfenis der erfgenamen van wijlen Ynskje Ynzes weduw van Yde Engelsma heden wederom een gedeeltelijk mislukte zitting te Joure.Jacobus Ydeszoon heeft toch geboden 2700,- of daaromtrent min of meer, waar van te voren alles door hem onder eede ontkend was.
Drie maanden later, op 8 november 1830, kunnen de stukken getekend worden, waarbij ]acobus Ydes een temoetkoming deed van sirca 3000,- en dus de wederzijdsche pretentiën geëindigd, tot genoegen, ten minste schijnbaar.
Wie denkt gelijk te hebben, krijgt het lang niet altijd: Jacobus en Geesje moesten na een tijdje toch de boerderij onder Langweer verlaten. Ze hadden hem klein gekregen. Maar hij zat er niet zo mee nu in het buurtschap 't Schrok, onder Oosterend, een vruchtbare familieboerderij te huur stond. Eentje met een mooi voorhuis en vruchtbaar land. Mede-eigenaren en gegadigden drongen aan, maar Jacobus trok aan het langste eind. Hij was immers heel goed bevriend met de invloedrijkste van de mede-eigenaren.
'Wanneer ze in de herfst op Poppenhuizen en achter Langweer verzuipen, kun je op 't Schrok tussen Oosterend en Wommels nog op sokken door de weilanden lopen,' pochte Jacobus op zijn nieuwe bedrijf.
Elf jaar lang zwaaide hij er met zijn Geesje de scepter, tot zij in februari 1841 stierf. Als weduwnaar boerde hij met zijn zoon Yde door tot Allerheiligen 1847. Opnieuw moest hij na een familieruzie en pachtkwestie het veld ruimen. Hij kreeg een halfjaar om wat anders te zoeken en de boerderij te verlaten. Uiterlijk op Oude Mei 1848 moest hij zijn vertrokken.
Jacobus bleef er kalm onder, maakte zich nergens meer druk over. Waar kwam die bedaardheid vandaan? Stond hij toen al onder invloed van zijn ijskoud reagerende zoon Yde of was het de ijzersterke huishoudster Grote Wopkje?

Wopkje had door de nasleep van de februarivloed van 1825 het Heidenschap moeten verlaten. De koemelkster had het onder barre omstandigheden lang volgehouden, maar toen in de nazomer van 1826 de moerasmug ofwel de malariavlieg óók nog voor kommer en kwel zorgde, was ze plotseling verdwenen. Niemand in het Heidenschap wist waar 'Grutte Wopkje' was gebleven. Ze zou eerst een poosje bij een veehandelaar in Wommels hebben verkeerd. Later had iemand haar als schaapscheerder getroffen. Het gerucht ging dat Wop in één uur acht schapen uit de jas kon helpen, terwijl tot dan het record op zes stond.
Weduwnaar Jacobus Engelsma was Wopkje op de Bolswarder kermis tegen het lijf gelopen. Bijna letterlijk. De weduwnaar viel namelijk op forsgebouwde vrouwen. Voelde hij meteen dat Wopkje alleen sympathie kon opbrengen voor kwetsbaar ogende, maar spijkerharde kerels uit één stuk? Daarmee was ze bij boer Jacobus aan het juiste adres. Had de man zeer zelfbewust geoogd maar was hij vanbinnen boterzacht gebleken, had ze hem daar in Bolsward diezelfde dag nog laten lopen. Schijtlijsters had ze op de Heidenschapper koemelkerij Klein Walhalla meer dan genoeg op bezoek gehad.
'U hebt een paar jaar terug mijn schapen uit de jas geholpen.' De boer, al aardig op leeftijd, had zijn eigen manier van contact maken.
'Ja wis en zeker, u stond er met belangstelling naar te kijken,' wist ze nog. Ze was een halve kop groter dan de boer.
'Ik wil u graag als huishoudster hebben, minske.'
Wopkje was onder de indruk van zijn karakteristieke kop, zag in hem een persoonlijkheid. Het jongste was er bij de weduwman af, maar ze zag en rook dat hij nog schoon op zichzelf was.
In veel opzichten bleek het mensje een waardige opvolgster van de overleden Geesje.
'Ze was op 't Schrok nog niet over de dorpel of Jacobus Ydes had haar beslapen.' De constatering kwam van een veehandelaar. De Oosterender buurlui oordeelden er ook op los: 'Dit wordt Jacobus zijn dood!'
'Schei uit, de ouwe heeft het met haar maar getroffen, ze haalt eerste keur boter, werkt mee en is brandschoon. Je kunt er van de keukenvloer én van de melkgang eten, dat ontbrak er Geesje wel eens aan.'
...
...
...

Op de barre winterdag van dinsdag 21 februari 1855 kwam er ook een eind aan het leven van Jacobus Ydeszoon Engelsma. Hij werd bijna zeventig jaar, in die tijd een indrukwekkende leeftijd. In het koudst van die winter stond de boer opgebaard in de pronkkamer, waar na de dood van Wopkje eigenlijk nooit meer iemand kwam. Vanwege de harde, ijskoude oostenwind en de hoge sneeuwduinen kon in de namiddag van de vierentwintigste februari het Workumer gezag ervan op de hoogte worden gesteld dat de boer kon worden uitgeschreven. En pas op maandag 27 februari, toen voor het eerst sinds weken de wind uit het zuidwesten waaide, werd Jacobus door zijn zoon en buren op de sneeuwslee naar Workum gebracht.

Het nieuws van Engelsma's dood bereikte zijn aangetrouwde familielid en dagboekschrijver Lieuwe Jans de Jong op Poppenhuizen pas op 28 februari. Uit zijn dagboek wordt duidelijk hoe wreed de winter om zich heen sloeg. Bijna elke dag memoreerde de dagboekschrijver wel een rijtje doden in zijn dorp. Van de manier waarop zijn vroegere rivaal slechts in een bijzin wordt genoemd, druipt het sarcasme af. ..."en de ons zeer bekende Jacobus Ydes, 70 jaar oud, overleden in het Workumer Heidenschap..."




Opmerkingen? Foutje gevonden?   Opmerkingen?
Meld het via het reactieformulier!

    vorige    volgende 

Tot mijn verrassing komt er in het boek "De Oerpolder" van Hylke Speerstra een passage voor, waarin Geesje Wiegers Ruiter en Jacobus Ydes Engelsma ruim aan bod komen. Het is een prachtig verhaal waarin Geesje en Jacobus elkaar op het ijs ontmoeten en voor elkaar bestemd lijken.
Hylke Speerstra gaf mij welwillend toestemming deze passage op mijn website te zetten, waarvoor ik hem hartelijke dank.

Het verhaal is gebaseerd op overlevering binnen de familie Engelsma, en sommige details staan op gespannen voet met de gegevens zoals we die kennen vanuit onze stamboom. Zo is Geesje's vader Wieger al 10 jaar dood als dit verhaal speelt. Maar dat doet niets af aan deze vertelling.
En voor wie verder wil lezen in dit schitterende boek :


Hylke Speerstra,  De Oerpolder
Uitgeverij Contact Amsterdam.    De Friese editie: Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden



Familieverhalen


Streekgeschiedenis


Wetenswaardigheden


Film & Video