De watersnood van 1825
De vloed van 1825 volgde op een zeer natte herfst met ongebruikelijk hoge waterstanden in de Zuiderzee en in de daarin uitmondende rivieren. Diverse stormen beukten op de doordrenkte dijken en in oktober was er al veel schade toegebracht. De kwaliteit van de dijken liet overigens al tientallen jaren te wensen over. De economische achteruitgang in de 18e eeuw en de vertraging die tijdens de Franse tijd (1795-1813) optrad waren de oorzaken van het slechte dijkbeheer.
In november was er opnieuw een zware storm die het water vanuit de Noordzee in de Zuiderzee opstuwde en het water stond toen al hoger dan tijdens de vorige catastrofale overstromingen van 1775 en 1776. Behalve in deze omgeving was het in een groot gedeelte van Europa slecht weer, en de waterstanden in de grote rivieren waren extreem hoog door alle regenval.
In februari ontstond er opnieuw een zware storm op de Noordzee. Dagenlang werd het water opgestuwd tegen onze kusten. Door de volle maan was het ook nog eens springvloed. De doordrenkte dijken waren tegen niet meer bestand tegen dit natuurgeweld. De dijk ten zuiden van Vollenhove was de eerste die doorbrak, gevolgd door de dijk bij Barsbeek. Vervolgens de dijk tussen Vollenhove en Blokzijl. Zwartsluis volgde met twee dijkdoorbraken en de Masterbroeker zeedijk. Al met al golfde het water tussen Kuinre en Zwartsluis, het hele dijktraject van NW-Overijssel, door maar liefst 22 grote gaten. Door het hoogteverschil met het achterliggende land drong het water met grote kracht naar binnen en verwoestte alles wat op zijn pad kwam. In sommige polders was het hoogteverschil meer dan 2½ meter. De verhalen van de mensen die hierdoor getroffen werden doen denken aan de verhalen die we wel kennen van de ramp van 1953.
Uiteindelijk kwam ongeveer een derde van de provincie Overijssel onder water te staan; in Friesland stond zo'n beetje de halve provincie onder water.
Blokzijl
Hoewel Blokzijl beter voorbereid was dan de meeste andere steden was er door de snelle opeenvolging van dijkdoorbraken geen tijd voor een georganiseerde reddingspoging. Het was ieder voor zich. Hoewel zo'n 30 huizen compleet vernield werden en 80 anderen zware schade opliepen vielen er in Blokzijl slechts 4 doden. Twee slachtoffers stierven aan onderkoeling tijdens een heroische reddingspoging. Twee mannen konden met een kleine punter drie mannen uit een beschadigd huis halen maar bij hun pogingen om de boot uit de stroom te duwen brak de vaarboom, zodat hun boot een speelbal werd van het binnenkolkende water en de stormwind. In het ijskoude weer werd het bootje over een afstand van meer dan 20 kilometer voortgedreven totdat het tegen een huis strandde. Twee gereddenen waren tegen die tijd door onderkoeling al overleden.
Toen de storm uitgeraasd was, keerden de overlevenden met hun doden terug naar Blokzijl.
Schippers uit Kuinre en Blokzijl konden veel mensen redden. Veel mensen waren ook gewaarschuwd door de hoogwaterkanonnen van Blankenham en Blokzijl.
Na de ramp
Ook de tijd na de overstroming was voor velen een slechte tijd. De mensen waren alles kwijt en epidemieën en koortsen braken uit. Rottende planten en dieren, stinkend slib en vochtige huizen brachten met zich mee dat ook na de ramp nog veel mensen overleden aan de gevolgen van de overstroming. Na de ramp moesten de dijken hersteld worden. De overheid had daarin niet veel zin. Zij vonden dat de boeren de boerderijen maar op terpen moesten bouwen. Het Heemraadschap van Vollenhove was hier faliekant tegen en was voor dijkverzwaring. De overheid had geen goed apparaat om dit soort grote projecten te begeleiden en tot een goed einde te brengen. Er bestond geen mechanisatie en alles moest met schop, draagburrie of kruiwagen gebeuren. Er waren dus duizenden handen van dijkenbouwers nodig. Arbeiders uit de regio konden dit zware werk lang niet allemaal aan. Daarvoor waren 'kleipolderjongens' nodig uit Zeeland, West-Brabant, Belgie en Duitsland.
Deze groep van duizenden sterke mensen trok van project tot project en men betaalde hun relatief hoge lonen. Ze opereerden meestal in groepjes van 12 tot 20 man, vaak afkomstig uit één dorp. Ook de wel bekende 'Hannekemaaiers' zijn hier een voorbeeld van. De invasie van enkele duizenden arbeiders in de maand mei van 1825 zorgde voor behoorlijk wat onrust onder de regionale bevolking in de gesloten dorpsgemeenschappcn. De 2000 tot 3000 weerbarstige polderjongens zorgden nogal voor wat rumoer in de tent. Dronkenschap, vernielingen en stakingen waren aan de orde van de dag in de korte periode van mei tot oktober waarin al dat dijkwerk moest gebeuren. De cavaleristen moesten er zelfs aan te pas komen om de rust te handhaven. Gelukkig was dit alles maar van korte duur en de ingezetenen mopperden wel maar ondergingen de problemen gelaten.
Het aantal directe slachtoffers was circa 800, maar de materiële en economische schade was enorm. Het vee was voor het overgrote deel verdronken. Door het zoute water waren grote gebieden voor vele jaren ongeschikt voor veeteelt en landbouw. Zelfs de turfgraverij ondervond grote gevolgen. Zoute turf brandde slecht en leverde dus heel weinig op. Door al het stilstaande water braken veel ziektes uit, die in de jaren na 1825 nog heel veel slachtoffers maakten.
Ruiter-slachtoffers
De overstroming heeft ook in onze familie slachtoffers gemaakt.
Trijntje Stevens Vonk, de vrouw van Hendrik Jacobs Ruiter, werd op 21 februari gevonden, in de turfgraverij van Cornelis Dedden in Steenwijkerwold. Hun drie en een half jaar oude dochtertje Aaltje werd pas op 20 maart teruggevonden onder Steenwijkerwold.
Onlangs is gebleken dat ook hun zoontje Harm tot de slachtoffers behoorde. Pas op 16 maart wordt hij teruggevonden onder Steenwijk, hij is maar zes en een half jaar geworden...
Een mogelijk vierde slachtoffer is de pas twee en een half jaar oude Sytske Hendriks Ruiter uit Grou, dochter van Hendrik Wiegers Ruiter en Haitske Haites Postma. Zij overlijdt enige dagen na de ramp, op 10 februari. Ook Grou en omgeving hebben door het natuurgeweld flink te lijden; er zijn veel huizen en andere eigendommen vernield. Daarbij gaat het vanaf 6 februari ook nog eens flink vriezen...
Foutje gevonden? Opmerkingen? Meld het via het reactieformulier! |
vorige | volgende |
De gebieden rond de voormalige Zuiderzee waren altijd zeer kwetsbaar - onze voorouders hebben hiervan de gevolgen steeds moeten ondervinden. De laatste overstroming in het oostelijke Zuiderzeegebied vond plaats in 1825 en was van grote omvang.