Meer dan een eeuw De Ruiters


 
Lute Brouwer maakte me attent op het volgende verhaal, dat ik van hem over mocht nemen.

Uit : 't Wold III door Lute Bouwer (1999, Meppel)


Van mevrouw Piek-Grooters ontving ik een krantenknipsel over het echtpaar Ruiter uit Marijenkampen.
Bij het artikel stond een foto van Melle de Ruiter en echtgenote Hendrikje Jassies (86 jaar). Het paar was op 13 mei 1958 65 jaar getrouwd.
Gewoonlijk is het dan om eens even terug te kijken in de tijd. Melle en Hendrikje waren immers nog uit de jaren zeventig van de negentiende eeuw en hadden heel wat meegemaakt. Het echtpaar kreeg tien kinderen, waarvan er in 1958 nog acht in leven waren. Melle zijn moeder bereikte de respectabele leeftijd van 96 jaar.

Het echtpaar werd in 1893 getrouwd door Stroink Senior. Melle kwam met elf jaar van school en daarna was het werken geblazen. In de mengbak, bij de boer aardappel rooien, matten vlechten, heideboenders maken, enz. Al dat werk maar voor een habbekrats, want een arbeider uit die tijd was niet georganiseerd en verdiende maar heel erg weinig.
En hoewel G.W. Stroink de naam heeft veel voor de streek gedaan te hebben, bleef het werk van deze burgemeester beperkt tot het organiseren van de boerenstand en de daaraan verwante organisaties.
Een georganiseerde arbeider werd niet aangenomen en als Stroink als voorzitter van diverse cooperaties er achter kwam met een vakbondslid te doen te hebben dan liet hij ze domweg ontslaan.
Voor de in jaren werkloos geraakte veenarbeiders en sigarenmakers had hij ook geen oplossing. Ook het door hem gestarte inpolderingsproject van Noord West Overijssel heeft uiteindelijk ook geen blijvende arbeidsplaatsen opgeleverd.
Omdat Melle en zijn vrouw ook in de winter graag wat te doen wilden hebben, sneden ze 'duin' (heiderussen) en biezen. De biezen en russen werden uit het laagland of vochtige plaatsen in de heide gehaald. Daarna werden ze geschoond en in dikke bossen bij elkaar gebonden. Wanneer je voldoende bossen op een hoop had staan, dan kwam de broei er in en werd het materiaal taaier. Door het broeien werd ook de kleur mooier en door het taaier worden, kon ze ook beter verwerken.
Ongeveer 50 gezinnen in Steenwijkerwold hielden zich in 1920 bezig met deze vorm van huisvlijt, waarbij ook de kinderen werden ingeschakeld. Biezen matten waren snel versleten, dus er waren elk jaar veel van deze matten nodig. Hendrikje maakte kleine matjes in opdracht van de mattekoper, had de kost toe en verdiende daarmee fl.0,10 per dag. Met het bemalen van het polderland werd de waterstand in de polder lager en verdwenen russen en biezen uit het landschap en was het gebeurd met deze vorm van winterwerk. Daarna werkte Melle nog geruime tijd bij Tiemen van Essen, die boer was in de Molenhoek. Van Essen zat lange tijd in het bestuur van de Landbouwbank. Waren Melle en zijn vrouw 't Wold trouw gebleven, vele andere familieleden waren al voor de eeuwwisseling vertrokken naar de textielfabrieken in Enschede, Hengelo en Losser.
Ze gingen als eerste kwartiermakers in de strenge winter 1890/91 zelfs op de schaats naar Twenthe om werk te zoeken. Klaas Jassies uit Steenwijkerwold werd zelfs het eerste SDAP gemeenteraadslid in Losser.
Veel Steenwijkerwolders kwamen terecht in het Twenthse land en stichtten daar hun gezinnen. Ook thans zijn er nog altijd contacten met deze streken, want elk jaar gaan er wel een aantal boekjes over 't Wold richting Twenthe.

Veertig jaar later Veertig jaar later, op dinsdag 28 oktober 1997, brengt de schrijver van dit boekje een bezoek aan de Heideveldweg nr. 15. Daar wonen de gebroeders De Ruiter. Samen zijn de drie broers Arend (1906), Johannes (1911) en Gerard (1917) inmiddels 265 jaar oud.
Respectabele leeftijden na jaren van hard werken en bescheiden leven. Veel jaren bracht Arend door in de Haarlemmermeer. Reeds in 1930 trok Arend met Jan de Vries en Marten Plat en Barend Kleinsmit, naar deze kleipolder met het toen nog bescheiden vliegveld Schiphol.
Zwaar handwerk was het, dat bietenrooien met behulp van een rooitang. Tussen paarden en varkens sliepen ze en eten koken deden ze zelf. Ze werkten bij boeren zoals Colijn, Biesheuvel en Groeneberg.
Bij de één hadden ze een daggeld van fl.4,-. Bij de andere fl.7,-. Ook kon je rare dingen meemaken, die soms beslist niet leuk waren. Zo had ééén van de boeren de gewoonte om dooie dieren, zoals een dood veulen, bij de varkens in het hok te gooien. De varkens holden dan zo'n dier helemaal uit. Als ze daar bij moesten slapen, was dat beslist niet aangenaam.
Bij weer een andere boer kwamen ze in een oude schuur terecht, niet erg, maar het stikte daar van de luizen. Sommige boeren hadden een slechte naam en werden ter plaatse 'bloedhond' genoemd.
De mannen uit Marijenkampen hadden meestal niet te klagen, maar ja wat wil je, de mensen uit de Kop van Overijssel stonden bekend om hun harde werken (nu nog) en de boeren keken dus wel uit om opmerkingen over het werk te maken.
Na de oorlog trok Arend met zijn kornuiten opnieuw naar de Haarlemmermeerpolder. De reis naar de Haarlemmermeer ging via de Lemmer. Vanaf huis naar de haven met de fiets, daarna met de boot naar Amsterdam, waar koffie en soms kleren werden gekocht en vervolgens weer verder op de fiets.
Weer later werkte hij bij de hooiboer in Achlum bij Franeker met werktijden van `s morgens vier tot `s avonds acht uur. Weer later werkte hij bij de Vennoot en boer Vegter in polder Gelderingen.
Bieten dunnen, schoffelen, hakken, wieden, sloten maaien, aardappelen en bieten rooien, te veel om op te noemen. Altijd zwaar seizoenwerk, want alles was handwerk in die tijd.
Zo vertelt Gerard dat hij destijds helemaal met de kruiwagen van Marijenkampen naar het Friese Veld ging om aldaar te gaan melken. Soms verdwaalde hij met de kruiwagen in de mist en kwam hij in de struiken terecht.
Tot 1971 hielden de broers altijd nog koeien en verder bewerkten ze een stuk bouwland. Dat alles gebeurde naast het normale werk. Zo werkten zowel Gerard als Arend bij de dorsmachine van Geert de Weerd (was commissionair voor drie dorsmachines) en de Vennoot.
Werkbazen bij de Vennoot waren Hamminga en Lambeck, bij de laatste moest je de pakken soms 21 hoog stapelen (meer dan tien meter hoog). Broer Johannes werkte zesentwintig jaar bij de Landbouwbank (De Baank) in Steenwijk.
De kunstmestloods was Johannes dus niet onbekend. Samen met broer Cornelis werkte Arend in de veenderij van Jood en Oele van Dijk in Blesdijke.

Het meest avontuurlijke werk was zeker de bunzingjacht samen met de Platten.
Soms liepen wij in een nacht heen en terug van Marijenkampen tot aan de Otterskooi. Maar ja, een bunzing bracht in de oorlog dan ook maar liefst fl. 42.- op. Een keer greep Johannes er één met de blote hand.
Per toeval pakte hij het beest achter de kop, anders was het niet best geweest. Zulke dingen doe je een tweede keer niet weer, aldus de De Ruiters, levensgevaarlijk.





Opmerkingen? Foutje gevonden?   Opmerkingen?
Meld het via het reactieformulier!

    vorige    volgende 

Lute Brouwer maakte me attent op het volgende verhaal, dat ik van hem over mocht nemen.

Uit : 't Wold III door Lute Bouwer (1999, Meppel)



Familieverhalen


Streekgeschiedenis


Wetenswaardigheden


Film & Video